Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 68:6-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen,God in zijn heilige woning;

7. God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen,die gevangenen uitleidt in voorspoed;doch weerspannigen wonen in een dor land.

8. O God, toen Gij vóór uw volk uittoogt,toen Gij in de wildernis voortschreedt, sela

9. beefde de aarde, ook dropen de hemelenvoor het aangezicht van God;zelfs de Sinai voor het aangezicht van God,de God van Israël.

10. Een regen van milde gaven storttet Gij uit, o God,Gij versterktet uw erfdeel, toen het was uitgeput;

11. uw schare zette zich daarin neder,Gij bereiddet het in uw goedheid voor de ellendige, o God.

12. De Here deed het machtwoord weerklinken;de boodschapsters van goede tijding waren een grote schare.

13. De koningen der legerscharen vluchtten, zij vluchtten,en de vrouwe des huizes verdeelde de buit.

14. Laagt gij niet neer tussen de kooien?– de vleugelen der duiven waren overtogen met zilver,haar slagpennen met glanzend goud –

Lees verder hoofdstuk Psalmen 68