5. Zingt Gode, psalmzingt zijn naam,baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt; Here is zijn naam, juicht dan voor zijn aangezicht.
6. Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen,God in zijn heilige woning;
7. God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen,die gevangenen uitleidt in voorspoed;doch weerspannigen wonen in een dor land.
8. O God, toen Gij vóór uw volk uittoogt,toen Gij in de wildernis voortschreedt, sela
9. beefde de aarde, ook dropen de hemelenvoor het aangezicht van God;zelfs de Sinai voor het aangezicht van God,de God van Israël.
10. Een regen van milde gaven storttet Gij uit, o God,Gij versterktet uw erfdeel, toen het was uitgeput;
11. uw schare zette zich daarin neder,Gij bereiddet het in uw goedheid voor de ellendige, o God.
12. De Here deed het machtwoord weerklinken;de boodschapsters van goede tijding waren een grote schare.
13. De koningen der legerscharen vluchtten, zij vluchtten,en de vrouwe des huizes verdeelde de buit.