Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 68:12-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. De Here deed het machtwoord weerklinken;de boodschapsters van goede tijding waren een grote schare.

13. De koningen der legerscharen vluchtten, zij vluchtten,en de vrouwe des huizes verdeelde de buit.

14. Laagt gij niet neer tussen de kooien?– de vleugelen der duiven waren overtogen met zilver,haar slagpennen met glanzend goud –

15. toen de Almachtige de koningen uiteendreef,sneeuwde het door haar op de Salmon.

16. Een gebergte Gods: het gebergte van Basan.Gebergte van Basan, veeltoppig gebergte,

17. waarom ziet gij afgunstig, gij veeltoppige bergen,naar de berg die God Zich ter woning begeerde?Waarlijk, de Here zal er voor eeuwig wonen.

18. Gods wagens zijn tweemaal tienduizend,duizenden bij duizenden;de Here is van de Sinai het heiligdom binnengegaan.

19. Gij zijt opgevaren naar den hoge; Gij hebt gevangenen meegevoerd;Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen,ja ook van weerspannigen – om daar te wonen, o Here God.

20. Geprezen zij de Here.Dag aan dag draagt Hij ons; die God is ons heil. sela

21. Die God is ons een God van uitreddingen,bij de Here Here zijn uitkomsten tegen de dood.

22. Waarlijk, God verplettert het hoofd van zijn vijanden,de harige schedel van wie volhardt in zijn schuldige daden.

23. De Here heeft gezegd: Uit Basan breng Ik weder,Ik breng weder uit de diepten der zee,

24. opdat gij uw voet baadt in bloed,de tong uwer honden haar deel krijge van de vijanden.

25. Men ziet uw feeststoet, o God,de feeststoet van mijn God, mijn Koning, in het heiligdom.

26. Voorop gaan zangers, daarachter snarenspelers,in het midden jonkvrouwen, die de tamboerijn slaan.

27. In koren prijzen zij God,de Here, die immers de springader Israëls is.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 68