Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 68:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Een lied.

2. God staat op, zijn vijanden worden verstrooid,zijn haters vluchten voor zijn aangezicht.

3. Gelijk rook verdreven wordt, verdrijft Gij hen;gelijk was smelt voor het vuur,zo vergaan de goddelozen voor Gods aangezicht.

4. Maar de rechtvaardigen verheugen zich,zij juichen voor Gods aangezichten zijn blijde met vreugdebetoon.

5. Zingt Gode, psalmzingt zijn naam,baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt; Here is zijn naam, juicht dan voor zijn aangezicht.

6. Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen,God in zijn heilige woning;

7. God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen,die gevangenen uitleidt in voorspoed;doch weerspannigen wonen in een dor land.

8. O God, toen Gij vóór uw volk uittoogt,toen Gij in de wildernis voortschreedt, sela

9. beefde de aarde, ook dropen de hemelenvoor het aangezicht van God;zelfs de Sinai voor het aangezicht van God,de God van Israël.

10. Een regen van milde gaven storttet Gij uit, o God,Gij versterktet uw erfdeel, toen het was uitgeput;

Lees verder hoofdstuk Psalmen 68