Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 59:4-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Want zie, zij loeren op mijn leven;sterken willen op mij aanvallen,zonder mijn overtreding en zonder mijn zonde, Here;

5. zonder dat er ongerechtigheid is, lopen zij toe en stellen zich op.Waak op, mij ter hulpe, en zie.

6. Gij, Here, God der heerscharen, God van Israël,ontwaak om al de heidenen te straffen,heb geen genade voor alle ongerechtige verraders. sela

7. Des avonds komen zij terug,zij huilen als honden en lopen de stad rond.

8. Zie, zij smalen met hun mond;zwaarden zijn op hun lippen,want – wie hoort het?

9. Maar Gij, Here, belacht hen,Gij spot met al de heidenen.

10. Mijn sterkte, op U wil ik acht slaan,want God is mijn burcht.

11. Mijn goedertieren God trede mij tegemoet;God doe mij met vreugde zien op hen die mij benauwen.

12. Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete;doe hen door uw macht omdolen,stort hen neder, o Here, ons schild.

13. Zonde van hun mond is het woord van hun lippen;laten zij daarom in hun hoogmoed gevangen worden,en om de verwensing en de leugen die zij vertellen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 59