Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 55:14-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Maar gij zijt het, een mens – mijns gelijke,mijn vriend en vertrouwde:

15. wij, die samen vertrouwelijke omgang genoten,die in het feestgewoel gingen naar Gods huis.

16. De dood overvalle hen,laten zij levend in het dodenrijk neerdalen;want boosheid is in hun woning, in hun binnenste.

17. Maar ik, ik roep tot God,de Here zal mij verlossen.

18. Des avonds, des morgens en des middags klaag en kreun ik;Hij hoort mijn stem.

19. Hij verlost mijn ziel in vrede van de strijd tegen mij,want met velen zijn zij tegen mij.

20. God hoort en Hij zal hen vernederen– Hij, die van oudsher troont – selahen, die onbekeerlijk zijn en God niet vrezen.

21. Hij strekt zijn handen uit tegen hen met wie hij vrede had,hij schendt zijn verbond;

22. zijn mond is gladder dan boter,maar strijd is in zijn hart;zijn woorden zijn zachter dan olie,maar het zijn ontblote klingen.

23. Werp uw bekommernis op de Here,Hij zal voor u zorgen;Hij zal nimmermeer toelaten, dat de rechtvaardige wankelt.

24. Maar Gij, o God, zult hèn doen neerdalenin de kuil van het verderf;de mannen van bloed en bedrogzullen hun dagen niet ter helfte volbrengen.Ik echter vertrouw op U.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 55