Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 53:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Op: Machalat. Een leerdicht van David.

2. De dwaas zegt in zijn hart:Er is geen God.Zij bedrijven gruwelijk en afschuwelijk onrecht;niemand is er, die goed doet.

3. God ziet neder uit de hemelop de mensenkinderen,om te zien, of er één verstandig is,één, die God zoekt.

4. Allen zijn afgeweken, tezamen ontaard,er is niemand die goed doet, zelfs niet één.

5. Hebben zij dan geen kennis, die bedrijvers van ongerechtigheid,die mijn volk opeten, als aten zij brood?God roepen zij niet aan.

6. Daar verschrikken zij,terwijl er geen verschrikking is;want God verstrooit het gebeente van uw belager,gij doet hen beschaamd staan,want God heeft hen verworpen.

7. Och, dat uit Sion Israëls redding daagde!Als God een keer brengt in het lot van zijn volk,dan zal Jakob juichen, Israël zich verheugen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 53