Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 47:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een psalm.

2. Alle gij volken, klapt in de handen,juicht Gode toe met jubelgeroep.

3. Want de Here, de Allerhoogste, is geducht,een groot Koning over de ganse aarde.

4. Hij brengt volken onder ons,natiën onder onze voeten;

5. Hij kiest ons erfdeel voor ons uit,de trots van Jakob, die Hij liefheeft. sela

6. God is opgevaren onder gejuich,de Here onder bazuingeschal.

7. Psalmzingt Gode, psalmzingt,psalmzingt onze Koning, psalmzingt!

8. Want God is de Koning der ganse aarde,psalmzingt met een kunstig lied.

9. God regeert over de volken,God is gezeten op zijn heilige troon.

10. De edelen der volken zijn bijeenvergaderd,als volk van Abrahams God.Want Godes zijn de schilden der aarde;Hij is hoog verheven.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 47