Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 45:1-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Van de Korachieten. Een leerdicht; een lied der liefde.

2. Mijn hart trilt van blijde woorden,ik draag mijn gedicht een koning voor,mijn tong is de stift van een vaardig schrijver.

3. Gij zijt schoner dan de mensenkinderen,liefelijkheid is over uw lippen uitgegoten;daarom heeft God u voor altoos gezegend.

4. Gord uw zwaard aan de heup, gij held,uw majesteit en uw luister;

5. ja uw luister! Rijd voorspoedig uit, voor de zaakvan waarheid, ootmoed en recht,uw rechterhand lere u geduchte daden:

6. uw pijlen zijn gescherpt – volken zijn onder u –zij dringen in het hart van des konings vijanden.

7. Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig,uw koninklijke scepter is een rechtmatige scepter.

8. Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid;daarom heeft, o God, uw God u gezalfdmet vreugdeolie boven uw metgezellen;

9. mirre, aloë en kassia zijn al uw klederen;uit ivoren paleizen verheugt u snarenspel;

10. koningsdochters zijn onder uw geliefden;de gemalin staat aan uw rechterhand in goud van Ofir.

11. Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor,vergeet uw volk en het huis van uw vader,

12. laat de koning uw schoonheid begeren,want hij is uw heer; buig u dus voor hem neder.

13. Dan zoeken, o dochter van Tyrus,de rijksten des volks met geschenken uw gunst.

14. Louter pracht is de koningsdochter daarbinnen,van goudbrokaat is haar kleed;

Lees verder hoofdstuk Psalmen 45