Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 44:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een leerdicht.

2. O God, met eigen oren hebben wij het gehoord,onze vaderen verhaalden het ons:het werk dat Gij gewrocht hebt in hun dagen,in de dagen van ouds.

3. Met uw hand hebt Gij volken verdreven, en hèn geplant,natiën geteisterd, en hèn uitgebreid.

4. Want niet met hun zwaard hebben zij het land verworven,niet hun arm heeft hen gered,maar uw rechterhand en uw arm en het licht van uw aanschijn,omdat Gij in hen een welbehagen hadt.

5. Gij toch zijt mijn Koning, o God;gebied de verlossing van Jakob.

6. Met U stoten wij onze tegenstanders neer,in uw naam vertreden wij wie tegen ons opstaan.

7. Want niet op mijn boog vertrouw ik,en mijn zwaard verlost mij niet;

8. maar Gij hebt ons verlost van onze tegenstandersen onze haters beschaamd gemaakt.

9. In God roemen wij de ganse dag,uw naam zullen wij loven voor altoos. sela

10. Nochtans hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt,en zijt met onze heerscharen niet uitgetrokken;

11. voor de tegenstander hebt Gij ons laten wijken,en onze haters hebben naar hartelust geplunderd.

12. Gij hebt ons overgeleverd als slachtvee,ons onder de volken verstrooid;

Lees verder hoofdstuk Psalmen 44