Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 41:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Een psalm van David.

2. Welzalig hij die acht slaat op de geringe;ten dage des onheils zal de Here hem uitkomst geven;

3. de Here zal hem behoeden en hem in het leven behouden;hij zal geprezen worden op aarde;aan de lust van zijn vijanden geeft Gij hem niet prijs.

4. De Here steunt hem op het ziekbed,in zijn ziekte verandert Gij geheel zijn legerstede.

5. Ik zeide: Here, wees mij genadig,genees mij, want tegen U heb ik gezondigd.

6. Mijn vijanden spreken boosaardig over mij:Wanneer sterft hij, en zal zijn naam vergaan?

7. Komt iemand mij bezoeken, hij spreekt valsheid,zijn hart verzamelt boosheid,hij gaat het op straat vertellen.

8. Allen die mij haten, fluisteren tezamen over mij,zij denken het ergste van mij:

9. Een dodelijke kwaal is op hem uitgestort,nu hij neerligt, staat hij niet meer op.

10. Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde,die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven.

11. Maar Gij, Here, wees mij genadig en richt mij op,dan wil ik het hun vergelden.

12. Hieraan weet ik, dat Gij welgevallen aan mij hebt,wanneer mijn vijand niet over mij juicht.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 41