Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 37:12-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. De goddeloze smeedt boze plannen tegen de rechtvaardigeen knarst de tanden tegen hem;

13. de Here belacht hem,want Hij ziet, dat zijn dag komt.

14. De goddelozen ontbloten het zwaarden spannen hun boog,om ellendigen en armen neer te vellen,om de oprechten van wandel te slachten;

15. hun zwaard zal in hun eigen hart dringen,en hun bogen zullen verbroken worden.

16. Beter is het weinige van de rechtvaardigedan de rijkdom van vele goddelozen;

17. want de armen der goddelozen worden verbroken,maar de Here schraagt de rechtvaardigen.

18. De Here kent de dagen der vromen,en hun erfdeel zal voor altoos bestaan;

19. in boze tijd zullen zij niet beschaamd worden,in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd worden.

20. Voorwaar, de goddelozen gaan te gronde,de vijanden des Heren zijn als de pracht der landouwen:zij vergaan, in rook vergaan zij.

21. De goddeloze vraagt te leen en geeft niet terug,maar de rechtvaardige ontfermt zich en schenkt.

22. Voorwaar, de door Hem gezegenden beërven het land,maar de door Hem gevloekten worden uitgeroeid.

23. Door de Here worden de schreden van de man bevestigd,aan wiens weg Hij welgevallen heeft;

24. wanneer hij valt, stort hij niet neder,want de Here schraagt zijn hand.

25. Jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden,maar – een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien,noch zijn nageslacht zoekende brood;

26. te allen tijde ontfermt hij zich en leent uit,en zijn nageslacht is tot een zegen.

27. Wijk van het kwade en doe het goede,dan zult gij voor altoos wonen;

Lees verder hoofdstuk Psalmen 37