Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 28:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Van David.Tot U roep ik, Here, mijn rots;wend U niet zwijgend van mij af,opdat ik niet, als Gij tegen mij blijft zwijgen,worde als zij die in de groeve nederdalen.

2. Hoor naar mijn luide smekingen,als ik tot U roep om hulp,en mijn handen ophefnaar uw binnenste heiligdom.

3. Ruk mij niet weg met de goddelozen,noch met de bedrijvers van ongerechtigheid,die met hun naasten vriendelijk spreken,terwijl boosheid in hun hart is.

4. Geef hun naar hun handelingen naar hun schandelijk gedrag;geef hun naar het werk van hun handen,vergeld hun naar hun doen.

5. Omdat zij niet letten op de daden des Herennoch op het werk zijner handen,zal Hij hen afbrekenen hen niet opbouwen.

6. Geprezen zij de Here, want Hij heeft gehoordmijn luide smekingen.

7. De Here is mijn kracht en mijn schild;op Hem vertrouwde mijn hart en ik werd geholpen.Daarom juicht mijn harten loof ik Hem met mijn lied.

8. De Here is hun kracht,een veste des heils is Hij voor zijn gezalfde.

9. Verlos dan uw volk en zegen uw erfdeel,weid hen en draag hen tot in eeuwigheid.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 28