Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 18:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Van de knecht des Heren, van David, die tot de Here de woorden van dit lied sprak, ten dage dat de Here hem verlost had uit de greep van al zijn vijanden en uit de hand van Saul.

2. Hij zeide:Ik heb U hartelijk lief, Here, mijn sterkte,

3. o Here, mijn steenrots, mijn vesting en mijn bevrijder,mijn God, mijn Rots, bij wie ik schuil,mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht.

4. Geloofd zij de Here, roep ik uit;want van mijn vijanden ben ik verlost.

5. Banden des doods hadden mij omvangen,en stromen van verderf hadden mij overvallen,

6. banden van het dodenrijk hadden mij omgeven,valstrikken van de dood lagen op mijn weg.

7. Toen het mij bang te moede was, riep ik de Here aan,tot mijn God riep ik om hulp.Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis,mijn hulpgeroep tot Hem drong door in zijn oren.

8. Toen dreunde en beefde de aardeen de grondvesten der bergen sidderdenen daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was.

9. Rook steeg op uit zijn neus,verterend vuur kwam voort uit zijn mond,kolen raakten erdoor in brand.

10. Hij neigde de hemel en daalde neder,donkerheid was onder zijn voeten,

11. Hij reed op een cherub en vloogen zweefde op de vleugels van de wind.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 18