Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 140:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Een psalm van David.

2. Red mij, o Here, van de boze mensen,bewaar mij voor de mannen van het geweld,

3. die boze dingen in hun hart beramen,de ganse dag strijd verwekken;

4. zij hebben hun tong gescherpt als een slang,addervergif is onder hun lippen. sela

5. Behoed mij, o Here, voor de handen van de goddelozen,bewaar mij voor de mannen van het geweld,die zich voornemen mij de voet te lichten.

6. Hovaardigen verborgen voor mij een strik en koorden,zij spanden een net langs het pad,zetten vallen voor mij op. sela

7. Ik zeg tot de Here: Gij zijt mijn God,neem ter ore, o Here, mijn luide smekingen.

8. Here Here, Sterkte mijner verlossing,Gij beschermt mijn hoofd ten dage van de strijd.

9. O Here, willig de begeerten van de goddeloze niet in,laat zijn aanslag niet gelukken,wanneer zij zich verheffen. sela

10. Het venijn van wie mij omringen,het onheil van hun lippen moge hen overdekken,

11. gloeiende kolen mogen op hen neerdalen.Hij doe hen vallen in het vuur, in kuilen,zodat zij niet weder opstaan.

12. De kwaadspreker moge niet bestaan in het land,het onheil vange ijlings de man van het geweld.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 140