Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 12:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Op de wijze van: De achtste. Een psalm van David.

2. Help toch, Here, want er zijn geen vromen meer;ja, de getrouwen zijn schaars onder de mensenkinderen.

3. Zij spreken valsheid tegen elkander,zij spreken dubbelhartig, met gladde lippen.

4. De Here verdelge alle gladde lippenen elke grootsprekende tong;

5. hen die zeggen: Met onze tong zijn wij sterk;onze lippen zijn met ons – wie is heer over ons?

6. Om de onderdrukking der ellendigen, het zuchten der armen,maak Ik Mij thans op, zegt de Here;Ik stel in veiligheid wie daarnaar smacht.

7. De woorden des Heren zijn zuivere woorden,gedegen zilver, in een smeltoven in de aardezevenvoudig gelouterd.

8. Gij, Here, zult ze gestand doen,ons altoos beschermen tegen dit geslacht;

9. de goddelozen draven rond,terwijl snoodheid bij de mensenkinderen het hoofd opsteekt.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 12