Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 119:110-128 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

110. Goddelozen leggen mij een strik,maar van uw bevelen dwaal ik niet af.

111. Uw getuigenissen heb ik voor altoos ten erve ontvangen,want zij zijn de blijdschap mijns harten.

112. Ik neig mijn hart om uw inzettingen te doen,voor altoos, ten einde toe.

113. Ik haat weifelaars,maar uw wet heb ik lief.

114. Gij zijt mijn schuilplaats en mijn schild,ik hoop op uw woord.

115. Wijkt van mij, gij boosdoeners,opdat ik de geboden van mijn God beware.

116. Schraag mij naar uw belofte, opdat ik leve,laat mij met mijn hoop niet beschaamd uitkomen.

117. Ondersteun mij, opdat ik verlost worde,dan zal ik mij in uw inzettingen bestendig verlustigen.

118. Gij verwerpt allen die van uw inzettingen afdwalen,want hun bedrog is ijdel.

119. Alle goddelozen der aarde doet gij weg als schuim,daarom heb ik uw getuigenissen lief.

120. Mijn vlees beeft van schrik voor U,ik vrees voor uw oordelen.

121. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan,geef mij niet over aan mijn verdrukkers.

122. Wees borg voor uw knecht ten goede,laten overmoedigen mij niet verdrukken.

123. Mijn ogen smachten naar uw heil,en naar het woord uwer gerechtigheid.

124. Doe met uw knecht naar uw goedertierenheid,en leer mij uw inzettingen.

125. Ik ben uw knecht, geef mij verstand,opdat ik uw getuigenissen kenne.

126. Het is tijd voor de Here om te handelen,zij hebben uw wet verbroken.

127. Daarom heb ik uw geboden lief,meer dan goud, ja dan fijn goud;

128. daarom houd ik al uw bevelen in alles voor recht,ik haat elk leugenpad.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 119