Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 119:1-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Welzalig zij, die onberispelijk van wandel zijn,die in de wet des Heren gaan.

2. Welzalig zij, die zijn getuigenissen bewaren,die Hem van ganser harte zoeken;

3. die ook geen onrecht plegen,(maar) wandelen in zijn wegen.

4. Gij hebt uw bevelen geboden,opdat men die ijverig onderhoude.

5. Och, dat mijn wegen vast warenom uw inzettingen te onderhouden.

6. Dan zou ik niet beschaamd staan,als ik op al uw geboden zie.

7. Ik zal U loven in oprechtheid des harten,wanneer ik uw rechtvaardige verordeningen leer.

8. Uw inzettingen zal ik onderhouden;verlaat mij niet geheel en al.

9. Waarmede zal de jongeling zijn pad rein bewaren?Als hij dat houdt naar uw woord.

10. Ik zoek U met mijn ganse hart,laat mij niet van uw geboden afdwalen.

11. Ik berg uw woord in mijn hart,opdat ik tegen U niet zondige.

12. Geprezen zijt Gij, Here;leer mij uw inzettingen.

13. Met mijn lippen verkondig ikalle verordeningen van uw mond.

14. In de weg uwer getuigenissen verblijd ik mijals over allerlei rijkdom.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 119