Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 107:26-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. zij rezen ten hemel, zonken neer in de waterdiepten,hun ziel verging van ellende;

27. zij tuimelden en wankelden als een beschonkene,al hun wijsheid werd verslonden.

28. Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid,en Hij voerde hen uit hun angsten;

29. Hij maakte de storm tot een zacht suizen,zodat de golven stil werden.

30. Zij verheugden zich, omdat die tot rust kwamen,en Hij leidde hen naar de haven van hun begeerte.

31. Dat zij de Here loven om zijn goedertierenheiden om zijn wonderen aan de mensenkinderen;

32. dat zij Hem verhogen in de gemeente des volks,en Hem loven in de raad der oudsten.

33. Hij maakt stromen tot een woestijnen waterbronnen tot een dorstig land;

34. vruchtbaar land tot zoute grondwegens de boosheid van wie daar wonen;

35. Hij maakt de woestijn tot een waterpoelen dorstige grond tot waterbronnen.

36. Hongerigen doet Hij daar wonen,zij stichten er een stad ter woning,

37. zij bezaaien akkers en planten wijngaarden,die vrucht als opbrengst opleveren.

38. Hij zegent hen, zodat zij zeer talrijk worden,en hun vee laat Hij niet verminderen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 107