Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 104:1-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Loof de Here, mijn ziel. Here, mijn God, Gij zijt zeer groot,Gij hebt U met majesteit en luister bekleed.

2. Hij hult Zich in het licht als in een mantel,Hij spant de hemel uit als een tentkleed,

3. Hij zoldert zijn opperzalen in de wateren,Hij maakt de wolken tot zijn wagen,Hij wandelt op de vleugelen van de wind.

4. Hij maakt de winden tot zijn boden,laaiend vuur tot zijn dienaren.

5. Hij heeft de aarde op haar grondslagen gevestigd,zodat zij nimmermeer wankelt.

6. De waterdiepte – Gij hebt haar als met een kleed bedekt,boven de bergen stonden de wateren;

7. zij vloden voor uw dreigen,zij haastten zich weg voor de stem van uw donder;

8. bergen rezen op, dalen zonken neerop de plaats waar Gij hun grondslag hebt gelegd.

9. Gij hebt een grens gesteld, die zij niet overschrijden:zij zullen de aarde niet weer bedekken.

10. Hij zendt de bronnen naar de beken,tussen de bergen vloeien zij daarheen;

11. zij drenken alle dieren des velds,de wilde ezels lessen hun dorst.

12. Daarbij woont het gevogelte des hemels,van tussen de takken laat het zijn lied horen.

13. Hij drenkt de bergen uit zijn opperzalen,van de vrucht uwer werken wordt de aarde verzadigd.

14. Hij doet het gras ontspruiten voor het vee,het groene kruid ter bewerking door de mens,brood uit de aarde voortbrengende

15. en wijn, die het hart des mensen verheugt,het aangezicht doende glanzen van olie;ja, brood, dat het hart des mensen versterkt.

16. De bomen des Heren worden verzadigd,de ceders van de Libanon, die Hij heeft geplant,

17. waar de vogels nestelen.Des ooievaars huis zijn de cypressen,

18. de hoge bergen zijn voor de steenbokken,de rotsen een schuilplaats voor de klipdassen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 104