5. Wie zijn naaste heimelijk lastert,die zal ik verdelgen;wie hoog van ogen en trots van hart is,die duld ik niet.
6. Mijn ogen zijn op de getrouwen in den landeom bij mij te wonen;wie onberispelijk wandelt,die zal mij dienen.
7. In mijn huis zal geen bedrieger wonen;de leugenspreker zal niet bestaan voor mijn ogen.
8. Elke morgen zal ik verdelgenalle goddelozen des lands,en uit de stad des Heren uitroeienalle bedrijvers van ongerechtigheid.