Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 101:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Van David. Een psalm.Van goedertierenheid en recht wil ik zingen,U, o Here, wil ik psalmzingen.

2. Ik wil acht geven op een onberispelijke wandel.Wanneer zult Gij tot mij komen?Ik wandel in oprechtheid mijns hartenin mijn huis;

3. ik stel geen schandelijke dingenvoor mijn ogen;ik haat het doen der afvalligen,het kleeft mij niet aan.

4. Een verkeerd hart wijke verre van mij,de boze wil ik niet kennen.

5. Wie zijn naaste heimelijk lastert,die zal ik verdelgen;wie hoog van ogen en trots van hart is,die duld ik niet.

6. Mijn ogen zijn op de getrouwen in den landeom bij mij te wonen;wie onberispelijk wandelt,die zal mij dienen.

7. In mijn huis zal geen bedrieger wonen;de leugenspreker zal niet bestaan voor mijn ogen.

8. Elke morgen zal ik verdelgenalle goddelozen des lands,en uit de stad des Heren uitroeienalle bedrijvers van ongerechtigheid.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 101