Oude Testament

Nieuwe Testament

Prediker 5:10-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Bij het vermeerderen van het goed vermeerderen ook zij die het verteren; en wat is het gewin van de bezitter daarvan anders dan het toezien?

11. Zoet is de slaap van hem die werkt, of hij weinig of veel eet; maar de verzadiging van de rijke laat hem in het geheel niet slapen.

12. Er is een smartelijk kwaad, dat ik gezien heb onder de zon: rijkdom, door zijn bezitter bewaard tot zijn eigen onheil.

13. Die rijkdom toch gaat door tegenspoed teniet; en heeft hij een zoon verwekt, dan heeft hij niets meer;

14. zoals hij uit de schoot zijner moeder gekomen is, zo gaat hij weer heen, naakt zoals hij gekomen is, en hij verkrijgt niets door zijn zwoegen, dat hij aan deze zou kunnen nalaten.

15. Zo is ook dit een smartelijk kwaad; geheel zoals hij gekomen is, zo gaat hij heen, en welk voordeel heeft hij ervan, dat hij zich voor wind heeft afgetobd?

16. Zelfs nuttigt hij zijn spijze gedurende al zijn levensdagen in duisternis, en hij heeft veel verdriet, lijden en ergernis.

17. Zie, wat ik als goed heb opgemerkt, is dit: dat het voortreffelijk is te eten en te drinken en het goede te genieten bij al het zwoegen, waarmee iemand zich aftobt onder de zon gedurende de weinige dagen van zijn leven, die God hem schenkt, want dit is zijn deel.

18. Ook ieder mens, aan wie God rijkdom en schatten geeft, en die Hij in staat stelt daarvan te eten en zijn deel te krijgen en zich bij zijn zwoegen te verheugen – dat is een gave Gods.

19. Want hij denkt niet dikwijls aan de kortheid zijns levens, omdat God hem zich laat vermeien in de blijdschap zijns harten.

Lees verder hoofdstuk Prediker 5