Oude Testament

Nieuwe Testament

Prediker 2:2-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Van het lachen moest ik zeggen: Het is dwaas; en van de vreugde: Wat werkt zij uit?

3. Ik stelde bij mijzelf een onderzoek in door mijn lichaam met wijn te verkwikken – terwijl mijn geest de leiding behield door de wijsheid – en het onverstand aan te hangen, totdat ik zou ontwaren, wat de mensenkinderen het beste kunnen doen onder de hemel gedurende de weinige dagen van hun leven.

4. Ik deed grote dingen: ik bouwde huizen, plantte wijngaarden,

5. legde hoven en parken aan en plantte daarin allerlei vruchtbomen,

6. ik groef watervijvers om daaruit een bos met jonge bomen te bevloeien;

7. ik kocht slaven en slavinnen, en daar werden er ook in mijn huis geboren; ook had ik een talrijk bezit aan runderen en kleinvee, meer dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest waren;

8. ik vergaderde mij ook zilver en goud, schatten van koningen en landschappen; ik verschafte mij zangers en zangeressen en dingen die de mensen bekoren, alle mogelijke genietingen.

9. Zo werd ik groter en rijker dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest waren; ondertussen bleef mijn wijsheid mij bij.

10. En niets dat mijn ogen wensten, ontzegde ik ze, noch hield ik mijn hart van enige vreugde terug, ja, mijn hart verheugde zich over al mijn zwoegen, en dit was wat al mijn gezwoeg mij opleverde.

Lees verder hoofdstuk Prediker 2