Oude Testament

Nieuwe Testament

Prediker 10:3-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Waar de dwaas ook gaat, zijn verstand ontbreekt; hij zegt tot ieder, dat hij een dwaas is.

4. Indien de toorn van een heerser zich tegen u verheft, verlaat dan uw plaats niet, want gelatenheid voorkomt grote misslagen.

5. Er is een kwaad, dat ik zag onder de zon als een dwaling, die bij een machthebber haar oorsprong vond:

6. de dwaas werd op de hoogste posten gesteld, aanzienlijken en rijken zaten in vernedering;

7. slaven zag ik te paard en vorsten te voet gaan als slaven.

8. Wie een kuil graaft, zal er in vallen; en wie een muur doorbreekt, zal door een slang gebeten worden.

9. Wie stenen losbreekt, wordt erdoor gewond; wie hout klooft, loopt daardoor gevaar.

10. Als het ijzer stomp is geworden en men heeft de snede niet gewet, dan moet men zijn krachten meer inspannen, maar het voornaamste om te slagen is wijsheid.

11. Indien een slang bijt vóór de bezwering, dan baat de bezweerder niet.

12. Woorden uit de mond van een wijze zijn innemend, maar de lippen van een dwaas verslinden hemzelf.

13. Het begin der woorden uit zijn mond is onverstand, en het einde van zijn spreken is verderfelijke domheid.

Lees verder hoofdstuk Prediker 10