Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 9:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En de Here sprak tot Mozes in de woestijn Sinai, in het tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte, in de eerste maand:

2. De Israëlieten nu zullen het Pascha vieren op de daarvoor bepaalde tijd;

3. op de veertiende dag dezer maand, in de avondschemering, zult gij het vieren op de daarvoor bepaalde tijd, naar al de inzettingen en verordeningen, die daarop betrekking hebben, zult gij het vieren.

4. Toen beval Mozes de Israëlieten het Pascha te vieren;

5. en zij vierden het Pascha in de eerste maand, op de veertiende dag der maand, in de avondschemering, in de woestijn Sinai; juist zoals de Here Mozes geboden had, deden de Israëlieten.

6. Nu waren er enige mannen, die onrein waren door aanraking van het lijk van een mens, zodat zij op die dag het Pascha niet konden vieren; dezen verschenen op die dag vóór Mozes en Aäron.

7. En die mannen zeiden tot hen: Wij zijn onrein door aanraking van het lijk van een mens, waarom wordt ons nu belet de offergave des Heren op de daarvoor bepaalde tijd te midden van de Israëlieten te brengen?

8. Toen zeide Mozes tot hen: Blijft hier staan, dan wil ik horen, wat mij de Here ten aanzien van u zal gebieden.

9. Toen sprak de Here tot Mozes:

10. Spreek tot de Israëlieten: wanneer iemand onrein is door aanraking van een lijk of op een verre reis is, – het geldt zowel voor u als voor uw nageslacht – dan zal hij toch des Heren Pascha vieren.

Lees verder hoofdstuk Numeri 9