Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 36:6-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Dit is het woord, dat de Here gebiedt aangaande de dochters van Selofchad: Zij mogen huwen met wie haar wenst, mits zij huwen binnen het geslacht van de stam haars vaders.

7. Want een erfdeel der Israëlieten zal niet van de ene stam op de andere overgaan, maar de Israëlieten zullen vasthouden, ieder aan het erfdeel van de stam zijner vaderen.

8. Dus zal iedere dochter, die een erfdeel uit de stammen der Israëlieten verworven heeft, huwen met iemand van het geslacht van de stam haars vaders, opdat ieder der Israëlieten het erfdeel zijner vaderen erve.

9. Want het erfdeel zal niet van de ene stam op de andere overgaan, maar de Israëlieten zullen vasthouden, ieder aan zijn eigen erfdeel.

10. Zoals de Here Mozes geboden had, zo deden de dochters van Selofchad;

11. en Machla, Tirsa en Chogla en Milka en Noa, de dochters van Selofchad, huwden met de zonen van haar ooms;

12. met mannen uit de geslachten der zonen van Manasse, de zoon van Jozef, huwden zij, zodat haar erfdeel aan de stam van het geslacht haars vaders verbleef.

13. Dit zijn de geboden en verordeningen, die de Here door de dienst van Mozes aan de Israëlieten geboden heeft in de velden van Moab bij de Jordaan tegenover Jericho.

Lees verder hoofdstuk Numeri 36