Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 33:6-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Zij braken op van Sukkot en legerden zich te Etam, dat aan de rand der woestijn ligt.

7. Zij braken op van Etam en keerden weder naar Pi-Hachirot, dat tegenover Baäl-Sefon ligt, en zij legerden zich tegenover Migdol.

8. Zij braken op van Pi-Hachirot en gingen midden door de zee naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen ver door de woestijn van Etam en legerden zich te Mara.

9. Zij braken op van Mara en kwamen te Elim; te Elim nu waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen; daar legerden zij zich.

10. Zij braken op van Elim en legerden zich aan de Schelfzee.

11. Zij braken op van de Schelfzee en legerden zich in de woestijn Sin.

12. Zij braken op van de woestijn Sin en legerden zich te Dofka.

13. Zij braken op van Dofka en legerden zich te Alus.

14. Zij braken op van Alus en legerden zich te Refidim, waar voor het volk geen water was om te drinken.

15. Zij braken op van Refidim en legerden zich in de woestijn Sinai.

16. Zij braken op van de woestijn Sinai en legerden zich te Kibrot-Hattaäwa.

17. Zij braken op van Kibrot-Hattaäwa en legerden zich te Chaserot.

18. Zij braken op van Chaserot en legerden zich te Ritma.

19. Zij braken op van Ritma en legerden zich te Rimmon-Peres.

20. Zij braken op van Rimmon-Peres en legerden zich te Libna.

Lees verder hoofdstuk Numeri 33