Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 33:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Dit zijn de pleisterplaatsen der Israëlieten, die uit het land Egypte uitgetrokken waren naar hun legerscharen onder leiding van Mozes en Aäron;

2. Mozes namelijk beschreef hun tochten van pleisterplaats tot pleisterplaats naar het bevel des Heren; en dit zijn hun pleisterplaatsen op hun tochten.

3. Zij braken op van Rameses in de eerste maand, op de vijftiende dag der eerste maand; daags na het Pascha trokken de Israëlieten uit door een opgeheven hand, voor de ogen van alle Egyptenaren,

4. terwijl de Egyptenaren bezig waren degenen te begraven, die de Here onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; de Here toch had aan hun goden strafgerichten geoefend.

5. De Israëlieten dan braken op van Rameses en legerden zich te Sukkot.

6. Zij braken op van Sukkot en legerden zich te Etam, dat aan de rand der woestijn ligt.

7. Zij braken op van Etam en keerden weder naar Pi-Hachirot, dat tegenover Baäl-Sefon ligt, en zij legerden zich tegenover Migdol.

8. Zij braken op van Pi-Hachirot en gingen midden door de zee naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen ver door de woestijn van Etam en legerden zich te Mara.

9. Zij braken op van Mara en kwamen te Elim; te Elim nu waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen; daar legerden zij zich.

Lees verder hoofdstuk Numeri 33