Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 32:8-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Zo deden uw vaderen, toen ik hen uitzond van Kades-Barnea om het land te bezien;

9. zij trokken op tot het dal Eskol en bezagen het land en maakten het hart der Israëlieten afkerig, zodat zij niet wilden gaan naar het land, dat de Here hun gegeven had;

10. toen ontbrandde de toorn des Heren te dien dage en Hij zwoer:

11. Voorwaar, de mannen die uit Egypte opgetrokken zijn, van twintig jaar oud en daarboven, zullen het land niet zien, dat Ik aan Abraham, Isaak en Jakob bij ede toegezegd heb, omdat zij Mij niet volkomen volgden,

12. behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, de Kenizziet, en Jozua, de zoon van Nun, omdat dezen de Here volkomen volgden.

13. Daarom ontbrandde de toorn des Heren tegen Israël, zodat Hij hen veertig jaren in de woestijn liet omzwerven, totdat het gehele geslacht dat kwaad gedaan had in de ogen des Heren, zijn einde gevonden had.

14. En zie, nu staat gij op in de plaats van uw vaderen, een menigte van zondige mannen, om de brandende toorn des Heren over Israël nog te vergroten.

15. Indien gij u van Hem afkeert, dan zal Hij het nog langer in de woestijn laten en gij zult over dit gehele volk verderf brengen.

16. Maar zij traden op hem toe en zeiden: Wij willen hier schaapskooien bouwen voor ons vee en steden voor onze kinderen,

17. maar wijzelf zullen ons toerusten, ons voortspoedende in de voorhoede van de Israëlieten, totdat wij hen op hun plaats gebracht hebben; onderwijl zullen onze kinderen in de vestingsteden wonen wegens de inwoners des lands;

Lees verder hoofdstuk Numeri 32