Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 32:34-42 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. En de Gadieten bouwden

35. Dibon, Atarot, Aroër, Atrot-Sofan, Jazer, Jogbeha,

36. Bet-Nimra, Bet-Haran, vestingsteden en schaapskooien.

37. En de Rubenieten bouwden Chesbon, Elale, Kirjataïm,

38. Nebo, Baäl-Meon, Musabbot-Sem en Sibma; en zij gaven namen aan de steden, die zij bouwden.

39. De zonen van Makir, de zoon van Manasse, gingen naar Gilead, zij namen het in en verdreven de Amorieten, die daarin woonden.

40. En Mozes gaf Gilead aan Makir, de zoon van Manasse, en hij woonde daarin.

41. En Jaïr, de zoon van Manasse, ging heen, nam hun dorpen in en noemde ze de dorpen van Jaïr.

42. En Nobach ging heen, nam Kenat en onderhorige plaatsen in en noemde het naar zijn naam, Nobach.

Lees verder hoofdstuk Numeri 32