Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 32:32-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

32. Wijzelf zullen, toegerust, voor het aangezicht des Heren overtrekken naar het land Kanaän, maar voor ons zal de erfelijke bezitting aan de overzijde van de Jordaan zijn.

33. Toen gaf Mozes aan hen, aan de Gadieten, de Rubenieten en de halve stam Manasse, de zoon van Jozef: het koninkrijk van Sichon, de koning der Amorieten, en het koninkrijk van Og, de koning van Basan, het land verdelende naar de steden in de verschillende gebieden, de steden van het land rondom.

34. En de Gadieten bouwden

35. Dibon, Atarot, Aroër, Atrot-Sofan, Jazer, Jogbeha,

36. Bet-Nimra, Bet-Haran, vestingsteden en schaapskooien.

37. En de Rubenieten bouwden Chesbon, Elale, Kirjataïm,

38. Nebo, Baäl-Meon, Musabbot-Sem en Sibma; en zij gaven namen aan de steden, die zij bouwden.

39. De zonen van Makir, de zoon van Manasse, gingen naar Gilead, zij namen het in en verdreven de Amorieten, die daarin woonden.

40. En Mozes gaf Gilead aan Makir, de zoon van Manasse, en hij woonde daarin.

Lees verder hoofdstuk Numeri 32