Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 32:3-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Atarot, Dibon, Jazer, Nimra, Chesbon, Elale, Sebam, Nebo en Beon,

4. het land, dat de Here voor het aangezicht der vergadering Israëls geslagen heeft, dat is een land voor vee, en uw knechten hebben vee.

5. Voorts zeiden zij: Indien gij ons genegen zijt, laat dan dit land aan uw knechten als bezitting worden gegeven; doe ons niet over de Jordaan trekken.

6. Maar Mozes zeide tot de Gadieten en de Rubenieten: Zullen uw broeders ten strijde trekken en zult gij hier blijven?

7. Waarom wilt gij nu het hart der Israëlieten afkerig maken om over te trekken naar het land, dat de Here hun gegeven heeft?

8. Zo deden uw vaderen, toen ik hen uitzond van Kades-Barnea om het land te bezien;

9. zij trokken op tot het dal Eskol en bezagen het land en maakten het hart der Israëlieten afkerig, zodat zij niet wilden gaan naar het land, dat de Here hun gegeven had;

10. toen ontbrandde de toorn des Heren te dien dage en Hij zwoer:

11. Voorwaar, de mannen die uit Egypte opgetrokken zijn, van twintig jaar oud en daarboven, zullen het land niet zien, dat Ik aan Abraham, Isaak en Jakob bij ede toegezegd heb, omdat zij Mij niet volkomen volgden,

Lees verder hoofdstuk Numeri 32