Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 32:27-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. maar uw knechten zullen voor het aangezicht des Heren overtrekken om te strijden, een ieder, die ten strijde toegerust is, zoals mijn heer spreekt.

28. Toen gaf Mozes ten aanzien van hen opdracht aan de priester Eleazar en aan Jozua, de zoon van Nun, en aan de familiehoofden van de stammen der Israëlieten,

29. en Mozes zeide tot hen: Indien de Gadieten en de Rubenieten met u over de Jordaan zullen zijn getrokken om te strijden voor het aangezicht des Heren, een ieder, die toegerust is, en het land voor uw aangezicht ten onder zal zijn gebracht, dan zult gij hun het land Gilead tot een bezitting geven.

30. Maar trekken zij niet toegerust met u over, dan zullen zij zich in uw midden vestigen in het land Kanaän.

31. Toen antwoordden de Gadieten en de Rubenieten: Wat de Here tot uw knechten gesproken heeft, zullen wij doen.

32. Wijzelf zullen, toegerust, voor het aangezicht des Heren overtrekken naar het land Kanaän, maar voor ons zal de erfelijke bezitting aan de overzijde van de Jordaan zijn.

33. Toen gaf Mozes aan hen, aan de Gadieten, de Rubenieten en de halve stam Manasse, de zoon van Jozef: het koninkrijk van Sichon, de koning der Amorieten, en het koninkrijk van Og, de koning van Basan, het land verdelende naar de steden in de verschillende gebieden, de steden van het land rondom.

Lees verder hoofdstuk Numeri 32