Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 32:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De Rubenieten nu hadden veel vee en de Gadieten geweldig veel, en zij zagen het land van Jazer en van Gilead, en zie, die plaats was geschikt voor vee.

2. Toen kwamen de Gadieten en de Rubenieten en zeiden tot Mozes en tot de priester Eleazar en tot de hoofden der vergadering:

3. Atarot, Dibon, Jazer, Nimra, Chesbon, Elale, Sebam, Nebo en Beon,

4. het land, dat de Here voor het aangezicht der vergadering Israëls geslagen heeft, dat is een land voor vee, en uw knechten hebben vee.

5. Voorts zeiden zij: Indien gij ons genegen zijt, laat dan dit land aan uw knechten als bezitting worden gegeven; doe ons niet over de Jordaan trekken.

6. Maar Mozes zeide tot de Gadieten en de Rubenieten: Zullen uw broeders ten strijde trekken en zult gij hier blijven?

7. Waarom wilt gij nu het hart der Israëlieten afkerig maken om over te trekken naar het land, dat de Here hun gegeven heeft?

8. Zo deden uw vaderen, toen ik hen uitzond van Kades-Barnea om het land te bezien;

9. zij trokken op tot het dal Eskol en bezagen het land en maakten het hart der Israëlieten afkerig, zodat zij niet wilden gaan naar het land, dat de Here hun gegeven had;

Lees verder hoofdstuk Numeri 32