Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 3:33-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

33. Tot Merari behoorde het geslacht der Machlieten en dat der Musieten; dit waren de geslachten van Merari.

34. Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren, van één maand oud en daarboven, waren zesduizend tweehonderd.

35. En het familiehoofd der geslachten van Merari was Suriël, de zoon van Abichaïl. Zij legerden zich langs de tabernakel aan de noordzijde.

36. Aan de Merarieten was opgedragen de zorg voor de planken van de tabernakel, zijn balken, zijn pilaren, zijn voetstukken, al zijn gerei en alles wat daaraan te doen was,

37. eveneens voor de pilaren van de voorhof rondom, de voetstukken, de pinnen en de touwen daarvan.

38. Voorts legerden zich vóór de tabernakel aan de oostzijde, vóór de tent der samenkomst aan de kant, waar de zon opgaat, Mozes en Aäron en diens zonen, die de zorg hadden voor het heiligdom namens de Israëlieten; maar de onbevoegde, die naderde, moest ter dood gebracht worden.

39. Al de getelden der Levieten, die Mozes met Aäron naar het bevel des Heren naar hun geslachten telde, allen van het mannelijk geslacht, van één maand oud en daarboven, waren tweeëntwintigduizend.

Lees verder hoofdstuk Numeri 3