2. Toen Bileam zijn ogen ophief, zag hij Israël naar zijn stammen gelegerd, en de Geest Gods kwam over hem.
3. Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide:De spreuk van Bileam, de zoon van Beor, en de spreuk van de man met het geopend oog;
4. de spreuk van hem, die de woorden Gods hoort,die het gezicht des Almachtigen schouwt, nederliggende met ontsloten ogen.