Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 24:2-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Toen Bileam zijn ogen ophief, zag hij Israël naar zijn stammen gelegerd, en de Geest Gods kwam over hem.

3. Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide:De spreuk van Bileam, de zoon van Beor, en de spreuk van de man met het geopend oog;

4. de spreuk van hem, die de woorden Gods hoort,die het gezicht des Almachtigen schouwt, nederliggende met ontsloten ogen.

5. Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob, uw woningen, o Israël!

6. Als valleien breiden zij zich uit; als tuinen aan een rivier; als aloë’s, die de Here plantte; als cederen aan het water.

7. Water vloeie uit zijn emmers, en zijn zaad hebbe overvloedig water; ja, zijn koning verheffe zich boven Agag, en zijn koninkrijk zij verheven.

8. God, die hem uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier.Volken, die zijn vijanden zijn, verslinde hij, en hun beenderen vermorzele hij en hij doorbore ze met zijn pijlen.

9. Hij kromt zich, en legt zich neder als een leeuw, en als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan?Gezegend, die u zegenen; en die u vervloeken, vervloekt!

10. Toen ontbrandde de toorn van Balak tegen Bileam en hij sloeg zijn handen in elkaar en Balak zeide tot Bileam: Om mijn vijanden te vervloeken heb ik u geroepen, en zie, gij hebt nu driemaal achtereen een zegen uitgesproken.

11. Nu dan, pak u weg naar uw woonplaats; ik heb wel gezegd: Ik zal u rijk belonen, maar zie, de Here heeft u het loon onthouden.

12. Maar Bileam zeide tot Balak: Heb ik dan niet tot de boden, die gij gezonden hebt, gesproken:

13. Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat zijn het bevel des Heren te overtreden door goed of kwaad te doen uit mijzelf; wat de Here spreken zal, dat zal ik spreken.

Lees verder hoofdstuk Numeri 24