Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 22:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Toen gingen de oudsten van Moab en van Midjan, met het waarzeggersloon bij zich, op weg, en bij Bileam aangekomen, brachten zij hem de woorden van Balak over.

8. Hij dan zeide tot hen: Overnacht hier deze nacht, dan zal ik u bescheid geven, zoals de Here tot mij spreken zal. Toen bleven de vorsten van Moab bij Bileam.

9. God nu kwam tot Bileam en zeide: Wie zijn die mannen bij u?

10. En Bileam zeide tot God: Balak, de zoon van Sippor, de koning van Moab, heeft tot mij de boodschap gezonden:

11. Zie, er is een volk, dat getrokken is uit Egypte, en dat de oppervlakte van het land overdekt; nu dan, kom vervloek het mij, misschien zal ik dan in staat zijn daartegen te strijden en zal ik het verdrijven.

12. Toen zeide God tot Bileam: Gij zult met hen niet medegaan, gij zult dat volk niet vervloeken, want het is gezegend.

13. En Bileam stond des morgens op en zeide tot de vorsten van Balak: Gaat naar uw land, want de Here weigert mij toe te staan met u mee te gaan.

14. Toen begaven de vorsten van Moab zich op weg en bij Balak aangekomen, zeiden zij: Bileam weigerde met ons mee te gaan.

15. Maar Balak zond opnieuw vorsten, talrijker en aanzienlijker dan dezen.

16. Bij Bileam aangekomen, zeiden zij tot hem: Zó zegt Balak, de zoon van Sippor: Laat u toch niet weerhouden tot mij te komen,

Lees verder hoofdstuk Numeri 22