Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 20:4-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Waarom hebt gij de gemeente des Heren in deze woestijn gebracht, zodat wij en ons vee daar moeten sterven?

5. Waarom hebt gij ons uit Egypte doen optrekken, om ons in dit barre oord te brengen, waar geen koren, vijgeboom, wijnstok en granaatappel groeien en waar geen water is om te drinken.

6. Toen ging Mozes met Aäron van de gemeente weg naar de ingang van de tent der samenkomst en zij wierpen zich neder op hun aangezicht, en de heerlijkheid des Heren verscheen hun.

7. Toen sprak de Here tot Mozes:

8. Neem de staf en laat de vergadering samenkomen, gij en uw broeder Aäron; spreek dan in hun tegenwoordigheid tot de rots, dan zal zij haar water geven; gij zult voor hen water uit de rots te voorschijn doen komen en de vergadering en hun vee drenken.

9. Toen nam Mozes de staf van vóór het aangezicht des Heren, zoals Hij hem geboden had.

10. Toen Mozes en Aäron de gemeente vóór de rots hadden doen samenkomen, zeide hij tot hen: Hoort toch, wederspannigen, zullen wij uit deze rots voor u water te voorschijn doen komen?

11. Daarop hief Mozes zijn hand op en sloeg de rots met zijn staf tweemaal, en er kwam veel water uit, zodat de vergadering kon drinken en ook het vee.

12. Maar de Here zeide tot Mozes en Aäron: Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente niet brengen in het land, dat Ik hun geef.

Lees verder hoofdstuk Numeri 20