Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 20:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De Israëlieten dan, de gehele vergadering, kwamen in de woestijn Sin, in de eerste maand, en het volk verbleef te Kades; Mirjam stierf daar en werd daar begraven.

2. Toen de vergadering geen water had, liep zij te hoop tegen Mozes en Aäron,

3. en het volk twistte met Mozes en zeide: Waren wij maar gestorven, toen onze broeders voor het aangezicht des Heren stierven!

4. Waarom hebt gij de gemeente des Heren in deze woestijn gebracht, zodat wij en ons vee daar moeten sterven?

5. Waarom hebt gij ons uit Egypte doen optrekken, om ons in dit barre oord te brengen, waar geen koren, vijgeboom, wijnstok en granaatappel groeien en waar geen water is om te drinken.

6. Toen ging Mozes met Aäron van de gemeente weg naar de ingang van de tent der samenkomst en zij wierpen zich neder op hun aangezicht, en de heerlijkheid des Heren verscheen hun.

7. Toen sprak de Here tot Mozes:

8. Neem de staf en laat de vergadering samenkomen, gij en uw broeder Aäron; spreek dan in hun tegenwoordigheid tot de rots, dan zal zij haar water geven; gij zult voor hen water uit de rots te voorschijn doen komen en de vergadering en hun vee drenken.

9. Toen nam Mozes de staf van vóór het aangezicht des Heren, zoals Hij hem geboden had.

Lees verder hoofdstuk Numeri 20