Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 2:7-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Voorts de stam Zebulon: de vorst nu der zonen van Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon;

8. en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg zevenenvijftigduizend vierhonderd.

9. Al de getelden van de legerplaats van Juda waren honderdzesentachtigduizend vierhonderd naar hun legerscharen. Zij zullen het eerst opbreken.

10. Het vendel van de legerplaats van Ruben zal aan de zuidzijde zijn, naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Ruben was Elisur, de zoon van Sedeür;

11. en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg zesenveertigduizend vijfhonderd.

12. Naast hem zal de stam Simeon zich legeren. De vorst nu der zonen van Simeon was Selumiël, de zoon van Surisaddai;

13. en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg negenenvijftigduizend driehonderd.

14. Voorts de stam Gad: de vorst nu der zonen van Gad van Eljasaf, de zoon van Reüel;

15. en zijn leger dat uit hun getelden bestond, bedroeg vijfenveertigduizend zeshonderd vijftig.

16. Al de getelden van de legerplaats van Ruben waren honderdeenenvijftigduizend vierhonderd vijftig naar hun legerscharen. Zij zullen in de tweede plaats opbreken.

17. De tent der samenkomst nu, de legerplaats der Levieten, zal te midden van de legerplaatsen opbreken; zoals zij zich zullen legeren, zullen zij ook opbreken, ieder op zijn plaats naar hun vendels.

18. Het vendel van de legerplaats van Efraïm naar hun legerscharen zal aan de westzijde zijn. De vorst nu der zonen van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud;

Lees verder hoofdstuk Numeri 2