Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 2:14-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Voorts de stam Gad: de vorst nu der zonen van Gad van Eljasaf, de zoon van Reüel;

15. en zijn leger dat uit hun getelden bestond, bedroeg vijfenveertigduizend zeshonderd vijftig.

16. Al de getelden van de legerplaats van Ruben waren honderdeenenvijftigduizend vierhonderd vijftig naar hun legerscharen. Zij zullen in de tweede plaats opbreken.

17. De tent der samenkomst nu, de legerplaats der Levieten, zal te midden van de legerplaatsen opbreken; zoals zij zich zullen legeren, zullen zij ook opbreken, ieder op zijn plaats naar hun vendels.

18. Het vendel van de legerplaats van Efraïm naar hun legerscharen zal aan de westzijde zijn. De vorst nu der zonen van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud;

19. en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg veertigduizend vijfhonderd.

20. Naast hem de stam Manasse: de vorst nu der zonen van Manasse was Gamliël, de zoon van Pedasur;

21. en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg tweeëndertigduizend tweehonderd.

22. Voorts de stam Benjamin: de vorst nu der zonen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gidoni;

23. en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg vijfendertigduizend vierhonderd.

24. Al de getelden van de legerplaats van Efraïm waren honderdachtduizend éénhonderd, naar hun legerscharen. Zij zullen in de derde plaats opbreken.

Lees verder hoofdstuk Numeri 2