Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 2:1-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De Here sprak tot Mozes en Aäron:

2. De Israëlieten zullen zich legeren ieder bij zijn vendel onder de veldtekenen van hun families; op een afstand zullen zij zich rondom de tent der samenkomst legeren.

3. Aan de oostzijde, aan de kant waar de zon opgaat, zal het vendel van de legerplaats van Juda zich legeren naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab;

4. en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg vierenzeventigduizend zeshonderd.

5. Naast hem zal de stam Issakar zich legeren. De vorst nu der zonen van Issakar was Netanel, de zoon van Suar;

6. en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg vierenvijftigduizend vierhonderd.

7. Voorts de stam Zebulon: de vorst nu der zonen van Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon;

8. en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg zevenenvijftigduizend vierhonderd.

9. Al de getelden van de legerplaats van Juda waren honderdzesentachtigduizend vierhonderd naar hun legerscharen. Zij zullen het eerst opbreken.

10. Het vendel van de legerplaats van Ruben zal aan de zuidzijde zijn, naar hun legerscharen. De vorst nu der zonen van Ruben was Elisur, de zoon van Sedeür;

11. en zijn leger, dat uit zijn getelden bestond, bedroeg zesenveertigduizend vijfhonderd.

12. Naast hem zal de stam Simeon zich legeren. De vorst nu der zonen van Simeon was Selumiël, de zoon van Surisaddai;

13. en zijn leger, dat uit hun getelden bestond, bedroeg negenenvijftigduizend driehonderd.

14. Voorts de stam Gad: de vorst nu der zonen van Gad van Eljasaf, de zoon van Reüel;

Lees verder hoofdstuk Numeri 2