Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 16:27-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. Toen trokken zij weg uit de omtrek van de woning van Korach, Datan en Abiram, en Datan en Abiram traden naar buiten en stonden aan de ingang van hun tenten met hun vrouwen, zonen en kleine kinderen.

28. Daarop zeide Mozes: Hieraan zult gij weten, dat de Here mij gezonden heeft om al deze daden te doen, en dat het niet mijn bedenksel is:

29. indien dezen zullen sterven, zoals ieder mens sterft, en over hen bezoeking zal worden gedaan, zoals ieder mens bezocht wordt, dan heeft de Here mij niet gezonden.

30. Maar, indien de Here iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort, zodat zij levend in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze mannen de Here gesmaad hebben.

31. Nauwelijks had hij al deze woorden uitgesproken, of de grond spleet onder hen,

32. en de aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach behoorden en met alle have.

33. Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk; en de aarde overdekte hen, zodat zij uit het midden der gemeente omkwamen.

34. En alle Israëlieten die om hen heen stonden, vluchtten weg op hun geroep, want zij dachten: De aarde moest ook ons eens verzwelgen!

35. Toen ging er een vuur uit van de Here en verteerde de tweehonderd vijftig mannen, die het reukwerk geofferd hadden.

36. De Here nu sprak tot Mozes:

37. Zeg tot Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat hij de vuurpannen uit de brand wegneme, en strooi het vuur ver weg, omdat zij heilig zijn,

Lees verder hoofdstuk Numeri 16