Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 15:19-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. dan zult gij, wanneer gij van de spijs des lands eet, de Here een heffing geven.

20. De eerstelingen van uw gerstemeel zult gij, in de vorm van een koek, als heffing geven; gelijk gij een heffing geeft van uw dorsvloer, zo zult gij het als een heffing geven.

21. Van de eerstelingen van uw gerstemeel zult gij de Here een heffing geven, van geslacht tot geslacht.

22. Wanneer gij nu onopzettelijk een van deze geboden niet volbrengt, die de Here tot Mozes gesproken heeft,

23. van alles wat de Here u geboden heeft door de dienst van Mozes van die dag af, dat de Here zijn geboden gaf en daarna, van geslacht tot geslacht,

24. en wanneer het buiten weten van de vergadering onopzettelijk geschied is, dan zal de gehele vergadering een jonge stier tot een brandoffer bereiden, tot een liefelijke reuk voor de Here, met het bijbehorend spijsoffer en plengoffer volgens het voorschrift, benevens een geitebok tot een zondoffer.

25. Dan zal de priester over de gehele vergadering der Israëlieten verzoening doen, en het zal hun vergeven worden, omdat het onopzettelijk was, en omdat zij hun offergaven de Here als een vuuroffer hebben gebracht met hun zondoffer voor het aangezicht des Heren wegens hun onopzettelijke zonde.

26. Het zal aan de gehele vergadering der Israëlieten vergeven worden, zowel als aan de vreemdeling die in uw midden vertoeft, want het was onopzettelijk over het gehele volk gekomen.

27. Wanneer één persoon onopzettelijk gezondigd heeft, dan zal hij een éénjarige geit tot een zondoffer aanbieden;

28. en de priester zal over hem die onopzettelijk gezondigd heeft met een onopzettelijke zonde tegen de Here, verzoening doen door over hem de verzoening te volbrengen, en het zal hem vergeven worden.

29. Eénzelfde wet zal voor u gelden, voor de onder de Israëlieten geborene en voor de vreemdeling die in uw midden vertoeft, ten aanzien van hem, die iets doet door een onopzettelijke zonde.

30. Maar wie iets met voorbedachten rade doet, hetzij geboren Israëliet, hetzij vreemdeling, die zal een lasteraar van de Here zijn, die zal uit zijn volk worden uitgeroeid,

31. want hij heeft het woord des Heren veracht en zijn gebod geschonden; die zal zeker uitgeroeid worden, zijn ongerechtigheid is op hem.

32. Terwijl de Israëlieten in de woestijn waren, betrapten zij iemand, die op de sabbatdag aan het houtsprokkelen was,

33. en zij, die hem betrapt hadden, terwijl hij aan het houtsprokkelen was, brachten hem tot Mozes en Aäron en de gehele vergadering;

34. dezen stelden hem in bewaring omdat nog niet bepaald was wat met hem gedaan moest worden.

35. Toen zeide de Here tot Mozes: Die man zal zeker ter dood gebracht worden; de gehele vergadering zal hem buiten de legerplaats stenigen.

36. Toen leidde de gehele vergadering hem buiten de legerplaats, en zij stenigden hem, zodat hij stierf – zoals de Here Mozes geboden had.

37. De Here nu zeide tot Mozes:

Lees verder hoofdstuk Numeri 15