Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 14:9-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Alleen, weest dan niet opstandig tegen de Here, en gij, vreest het volk van het land niet, want zij zijn ons tot spijs, hun schaduw is van hen geweken, en de Here is met ons; vreest hen niet.

10. Toen zeide de gehele vergadering, dat men hen stenigen zou. Maar de heerlijkheid des Heren verscheen in de tent der samenkomst aan al de Israëlieten.

11. En de Here zeide tot Mozes: Hoelang zal dit volk Mij versmaden, en hoelang zullen zij niet op Mij vertrouwen bij al de tekenen die Ik in zijn midden gedaan heb?

12. Ik zal het met de pest slaan en het uitroeien, en u tot een volk maken, groter en machtiger dan dit.

13. Maar Mozes zeide tot de Here: Hoort Egypte het – Gij hebt immers dit volk door uw kracht uit zijn midden doen optrekken –

14. dan zullen zij zeggen tot de inwoners van dit land, die gehoord hebben, dat Gij, Here, in het midden van dit volk zijt, dat Gij, Here, oog in oog U hebt laten zien, terwijl uw wolk boven hen staat en Gij in de wolkkolom vóór hen henen gaat des daags en in de vuurkolom des nachts –

15. zult Gij nu dit volk tot op de laatste man doden, dan zullen de volken die van U bij geruchte hoorden, zeggen:

16. Omdat de Here dit volk niet kon brengen naar het land dat Hij hun onder ede beloofd had, daarom heeft Hij hen in de woestijn omgebracht.

17. Nu dan, laat toch de kracht des Heren zich groot betonen, zoals Gij gesproken hebt:

18. De Here is lankmoedig en groot van goedertierenheid, vergevende ongerechtigheid en overtreding, hoewel Hij zeker niet ongestraft laat, maar de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht.

19. Vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk naar de grootheid uwer goedertierenheid, gelijk Gij dit volk vergiffenis geschonken hebt van Egypte af tot hier toe.

20. En de Here zeide: Op uw bede schenk Ik vergeving.

21. Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des Heren de ganse aarde vervullen zal:

22. Geen van de mannen die mijn heerlijkheid gezien hebben, en de tekenen die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu reeds tienmaal verzocht en naar mijn stem niet geluisterd hebben,

23. zal het land zien, dat Ik onder ede aan hun vaderen beloofd heb! Ja, niemand van hen, die Mij versmaad hebben, zal het zien.

Lees verder hoofdstuk Numeri 14