Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 14:30-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. Voorwaar, gij zult niet komen in het land, waarvan Ik gezworen heb u daarin te doen wonen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne en Jozua, de zoon van Nun!

31. En uw kinderen, van welke gij gezegd hebt: Die zullen tot een buit zijn – hen zal Ik er brengen, opdat zij het land leren kennen, dat gij veracht hebt.

32. Maar wat u betreft, uw lijken zullen vallen in deze woestijn,

33. en uw zonen zullen veertig jaar lang in de woestijn rondzwerven en uw overspelig gedrag boeten, totdat uw lijken alle in de woestijn liggen.

34. Overeenkomstig het aantal dagen, gedurende welke gij het land verspied hebt, veertig dagen, zult gij uw ongerechtigheden veertig jaar lang boeten, voor elke dag één jaar, opdat gij weet wat het betekent, als Ik Mij afkeer.

35. Ik, de Here, heb het gesproken. Ik zal dit zeker doen aan heel deze boze vergadering, die tegen Mij samenspant. In deze woestijn zullen zij hun einde vinden en daar zullen zij sterven.

36. De mannen nu, die Mozes uitgezonden had om het land te verspieden, en die, toen zij teruggekomen waren, de gehele vergadering tegen hem hadden doen morren door een kwaad gerucht over het land te verspreiden,

37. deze mannen, die een kwaad gerucht over het land verspreid hadden, stierven door een plaag voor het aangezicht des Heren.

Lees verder hoofdstuk Numeri 14