Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 14:11-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En de Here zeide tot Mozes: Hoelang zal dit volk Mij versmaden, en hoelang zullen zij niet op Mij vertrouwen bij al de tekenen die Ik in zijn midden gedaan heb?

12. Ik zal het met de pest slaan en het uitroeien, en u tot een volk maken, groter en machtiger dan dit.

13. Maar Mozes zeide tot de Here: Hoort Egypte het – Gij hebt immers dit volk door uw kracht uit zijn midden doen optrekken –

14. dan zullen zij zeggen tot de inwoners van dit land, die gehoord hebben, dat Gij, Here, in het midden van dit volk zijt, dat Gij, Here, oog in oog U hebt laten zien, terwijl uw wolk boven hen staat en Gij in de wolkkolom vóór hen henen gaat des daags en in de vuurkolom des nachts –

15. zult Gij nu dit volk tot op de laatste man doden, dan zullen de volken die van U bij geruchte hoorden, zeggen:

16. Omdat de Here dit volk niet kon brengen naar het land dat Hij hun onder ede beloofd had, daarom heeft Hij hen in de woestijn omgebracht.

17. Nu dan, laat toch de kracht des Heren zich groot betonen, zoals Gij gesproken hebt:

18. De Here is lankmoedig en groot van goedertierenheid, vergevende ongerechtigheid en overtreding, hoewel Hij zeker niet ongestraft laat, maar de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht.

Lees verder hoofdstuk Numeri 14