Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 11:9-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. telkens wanneer des nachts de dauw op de legerplaats neerdaalde, daalde ook het man daarop neder.

10. Toen Mozes het volk, geslacht aan geslacht, hoorde wenen, ieder aan de ingang van zijn tent, ontbrandde de toorn des Heren hevig, en het was kwaad in de ogen van Mozes,

11. en Mozes zeide tot de Here: Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandeld en waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij de last van dit gehele volk op mij legt?

12. Heb ik dit gehele volk ontvangen of heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader een zuigeling draagt, naar het land dat Gij aan zijn vaderen onder ede beloofd hebt?

13. Vanwaar zou ik het vlees halen om aan dit gehele volk te geven? want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees te eten!

14. Ik alleen kan de zorg voor dit gehele volk niet dragen: dat is mij te zwaar.

15. Wilt Gij zó met mij handelen, dood mij dan liever, indien ik genade heb gevonden in uw ogen, opdat ik mijn ongeluk niet behoef aan te zien.

16. Toen zeide de Here tot Mozes: Vergader Mij uit de oudsten van Israël zeventig mannen, van wie gij weet, dat zij oudsten en opzieners van het volk zijn, en breng hen naar de tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u opstellen.

17. Dan zal Ik nederdalen en daar met u spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen en op hen leggen, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen.

18. Maar tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten; gij hebt immers ten aanhoren des Heren gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? wij hadden het zo goed in Egypte. – De Here zal u vlees geven en gij zult eten.

19. Gij zult het niet één dag eten en geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen en geen twintig dagen,

20. maar een volle maand lang, totdat het uw neus uitkomt en gij ervan walgt – omdat gij de Here hebt veracht, die in uw midden is en aldus voor zijn aangezicht hebt gejammerd: Waarom toch zijn wij uit Egypte getrokken?

Lees verder hoofdstuk Numeri 11